In de tweede helft van de jaren ’90 was ‘zinloos geweld’ en onveiligheid op straat hèt veiligheids- en geweldsthema. De eerste vijf jaar van deze eeuw werd het overschaduwd door terrorisme en politiek geweld. Het thema komt echter weer terug op de politieke agenda.
“Nederland moet veiliger,” is één van de centrale doelstellingen van het huidige kabinet. De ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken gingen voortvarend aan het werk met het veiligheidsprogramma “Naar een veiliger samenleving” dat de ambitie heeft om de omvang van criminaliteit en overlast in 2008/2010 met 20 tot 25% gereduceerd te hebben ten opzichte van de cijfers van 2002. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid opgericht waarin beide ministeries samenwerken met andere overheden en tal van maatschappelijke organisaties.
Geweld in woonwijken
Toen begin dit jaar in de Kamer een tussenbalans werd gemaakt, werd een duidelijke daling zichtbaar, met uitzondering van de geweldscriminaliteit. Het kabinet besloot daarop om met een apart Actieplan tegen Geweld te komen, dat begin november naar de Kamer werd gestuurd. Opmerkelijk is overigens dat het rapport “De Sociale Staat van Nederland 2005” van het Sociaal-Cultureel Planbureau, juist spreekt van een verhoudingsgewijs sterkere daling van geweldsdelicten. Mogelijk heeft dit met de gehanteerde definitie te maken. Bij die van de regering vallen bedreigingen er ook onder en die maken dan ook meteen het leeuwendeel van de geweldsdelicten uit. De regering zegt de geweldsdefinitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) over te nemen, maar laat daar dan wel de hierna vetgedrukte zinsdelen uit weg: “Het welbewust gebruiken van fysieke kracht of macht, dan wel het dreigen daarmee, gericht tegen zichzelf, een ander persoon of tegen een groep of gemeenschap, hetgeen resulteert of waarschijnlijk zal resulteren in letsel, de dood, psychische schade, onderontwikkeling of achterstelling.” Bij de WHO gaat het dus ook om ‘structureel’ geweld; in het Actieplan wordt dat aspect weggelaten.
Een goed punt van het Actieplan is dat het uitgebreid aandacht besteedt aan de situaties en lokaties waar het geweld voorkomt. Het eerdergenoemde rapport van het Sociaal-Cultureel Planbureau stelt droogjes dat vooral bij geweldsdelicten daders en slachtoffers tot dezelfde sociale groepen behoren en dat dat ook tamelijk logisch is omdat ze elkaar tegen moeten komen. Het maken van uitgebreide profielen van daders en slachtoffers leidt dus nergens toe: om geweld te kunnen voorkomen zul je moeten kijken naar de omgeving waarin het voorkomt. Dat is ten behoeve van dit Actieplan voor het eerst gedaan en wat blijkt? 35% van alle geweldsdelicten in de publieke ruimte (dus niet die achter de voordeur – die zijn onderdeel van een ander regeringsprogramma) vindt plaats in woonwijken. 24% in het verkeer, 19%
in uitgaanscentra, 12% in winkelcentra, 3% op school, 2% in het openbaar vervoer en 1% op en rond de sportvelden. Het Actieplan stelt zelf ook met enige zelfkritiek vast dat alle geweldspreventieprogramma’s tot dusver vooral gericht waren op uitgaanscentra, scholen en sportvelden maar dat het geweld in de woonwijken een volstrekt onbekend gebied was.
Aanpakken
Het Actieplan gaat vervolgens in op de diverse vormen van geweld die in die verschillende situaties kunnen plaatsvinden en onderscheid een aantal scenario’s die voor het voorkomen van geweld zonder meer interessant en relevant zijn. Een verdere analyse van waarom geweld juist in die wijken en buurten voorkomt ontbreekt echter volledig en daardoor blijven de in het Actieplan voorgestelde maatregelen vooral beperkt tot gedragscodes en omgangsvormen. Natuurlijk hebben we ook vanuit de vredesbeweging de nodige ervaring met de trainingen in zelfbeheersing en conflicthantering, maar we zijn ook gewend om het voorkomen van geweld niet los te zien van de politieke, culturele en sociaal-economische achtergrond.
Dat verschil van inzicht is van belang, omdat de regering in dit actieplan wil samenwerken met maatschappelijke organisaties. In de eerdergenoemde jaren ’90 heeft de overheid de aanzet gegeven tot de oprichting van het Landelijk Overleg voor Veiligheid en Respect (LOVeR) dat echter binnen een jaar na z’n oprichting ter ziele ging. Zowel het Platform Vredescultuur als de Stichting voor Actieve Geweldloosheid (SVAG) die ook al enige tijd contacten onderhoudt met diverse groepen tegen zinloos geweld, waren op 11 oktober uitgenodigd voor een rondetafelgesprek rond dit actieplan met maatschappelijke organisaties (waaronder overigens ook de kerken en de verschillende stichtingen tegen zinloos geweld).
Aanknopingspunten
De oorzaken van geweld die met de sociaal-economische positie van mensen en vooral van (verpauperende) wijken te maken heeft of met de marginalisering en stigmatisering van bepaalde groepen in de samenleving of waarbij de regering zelf vooral als bedreiging voor de veiligheid wordt beschouwd (door vluchtelingen en migranten die daarmee op één hoop worden geveegd), blijven buiten beschouwing. Oorzaken die in het Actieplan wel aan de orde komen zijn, impliciet, natuurlijk de normen-en-waarden discussie, maar ook het gebruik van alcohol, de beschikbaarheid van wapens en ‘schadelijke geweldsbeelden’ (TV-geweld en gewelddadige computergames).
Hoewel we structurele oorzaken sterk missen in het Actieplan, vormen de wel genoemde oorzaken van het geweld een belangrijk aanknopingspunt voor het Platform en zijn achterban. Hoewel de uitwerking van het normen en waarden debat ons niet echt bevalt, stellen we in de cultuur van vrede en geweldloosheid ook het respectvol omgaan van mensen met elkaar aan de orde, zoals we ook kritisch staan tegenover TV- en computergeweld en tegen wapenbezit. Met alcohol zijn we als Platform nog niet zo bezig geweest…